- Definitie
Er is geen
vaststaande definitie voor het begrip tienermoeders of jonge moeders. Meestal
wordt er gesproken over tienermoeders als er nog een 'tien' in de leeftijd zit
(tot 19 jaar). Landelijke onderzoeksinstellingen zoals het Centaal Bureau voor
de Statistiek (CBS) en het Verwey Jonker Instituut hanteren vaak het begrip tienermoeder
wanneer een meisje voor haar 20e een kind heeft gekregen. Wikipedia
beschrijft een tienermoeder als volgt: “Een tienermoeder is een tiener (persoon
van 13 tot 19 jaar) die een kind heeft gekregen” (Wikipedia, 19-11-2011).
2. Cijfergegevens
Tienerzwangerschap
in ons land is geen nationaal probleem zoals het in sommige andere landen wel
het geval is. De laatste jaren gaat er
veel aandacht uit naar tienerzwangerschappen omdat geacht wordt dat dit een
kwetsbare groep is waarbij verschillende aan problemen ontstaan en/of samenkomen.
Uit het Wereldbevolkingsrapport 2013 van de VN
bleek dat in ontwikkelingslanden jaarlijks 7,3 miljoen minderjarige meisjes een
kind krijgen. Twee miljoen meisjes zijn veertien jaar of jonger. Het rapport
benadrukt dat tienerzwangerschap een grotere uitdaging in ontwikkelingslanden
is, maar ook problematisch is in ontwikkelde landen. Zo studeert in de
Verenigde Staten gemiddeld negen op de tien meisjes af voor haar 22-jarige
leeftijd, maar is dat bij zwangere tienermeisjes maar de helft. Bovendien kost
tienerzwangerschap de Amerikaanse belastingbetalers jaarlijks bijna 8 miljard
euro.
Volgens het verslag heeft vroegtijdige zwangerschap
naast een zware impact op de gezondheid, opvoeding en rechten van een meisje,
ook een zware impact op gemeenschappen en de economie van landen.
Cijfers België
In Vlaanderen kregen 1228
meisjes onder de 20 jaar een of meerderen kinderen in 2010. 300 waren
minderjarig en 9 moeders waren jonger dan 15 jaar. Per 1000 tienermoeders
tussen 15 en 20 jaar werder er iets minder dan 7 moeder of een op de 150 kreeg
een kind. Deze cijfers liggen lager dan in 2009 en deze daling situeert zich
voornamelijk in de groep van 19-jarige meisjes, zoals blijkt uit de studie van
Marjolijn De Wilde (onderzoeker aan de
Universiteit van Antwerpen – Centrum voor Sociaal Beleid - CSB).
Tienerzwangerschappen in de Belgische media
Tienerzwangerschappen in de Belgische media
·
Tienermoeders - docuserie van SBS 6 waarin
tienermoeders worden gevolgd.
·
Little black spiders
Bekende namen
Bekende namen
Stephanie Planckaert, dochter van Eddy
Planckaert, kreeg in 2005 haar eerste kind aan 16-jarige leeftijd.
3. (Mogelijke) oorzaken tienerzwangerschappen
De
meningen over dit probleem zijn uiteenlopend. Daarom zijn er ook geen
eenduidige oplossingen. Iedereen zijn referentiekader, waarden en normen m.b.t.
deze problematiek zijn verschillend.
Achtergrond en sociale kaart
Er
zijn verschillende houdingen tegenover een zwangerschap. Een mogelijke opdeling
is een groep waarbij meisjes positief staan t.o.v. een zwangerschap en een groep
meisjes die negatief staan t.o.v.een zwangerschap. Bij de laatste groep is de
zwangerschap ongepland, onbewust (en/of ongewenst).
Attitude
of ingesteldheid is een factor die een zwangerschap kan veroorzaken. Ondanks
dat sommige meisjes geen anticonceptie gebruiken denken ze er niet bij na dat
ze zwanger kunnen worden (Steven-Simons, Kelly, Singer & Cox, 1996; Breheny
& Stephens, 2004). Deze denkstijl is eerder een persoonlijke attitude dan
een gevolg van gebrek aan kennis.
Opleiding speelt een rol
Meisjes
met een (hogere) opleiding hebben vaak een duidelijker toekomstbeeld waarbij
het krijgen van kinderen op korte termijn niet opportuun is. Ze hechten veel
waarde aan het voorkomen van een zwangerschap en zijn daardoor meer gemotiveerd
om voorbehoedsmiddelen te gebruiken (Hooghiemstra & Niphuis-Nell, 1995, in
van Berlo e.a., 2005; Hughes e.a., 1999, in van Berlo e.a., 2005).
Beeldvorming
De
eerste idee is de onderschatting van de negatieve aspecten van het moederschap,
de tweede veronderstelling is de overschatting van de positieve aspecten ervan
(Condon e.a., 2000).
§
Negatieve evaluatie van moederschap
Een grote groep meisjes (Wijsen & van Lee, 2006) beschouwen de gevolgen van een zwangerschap eerder negatief. Ze geven aan dat ze verwacht hadden dat het zwaar zou zijn om op jonge leeftijd een kind te krijgen. Deze meisjes werden vaak gewaarschuwd door de omgeving of zagen in hun buurt dat het leven van een jonge moeder niet over rozen gaat.
Uit een
Nederlands onderzoek (van Berlo e.a., 2005) blijkt dat de afwezigheid van een
negatieve houding ten opzichte van het hebben van een baby een grotere
drijfveer is om geen voorbehoedsmiddelen te gebruiken, dan een negatieve
houding ten aanzien van de voorbehoedsmiddelen zelf.
§
Positieve evaluatie van
moederschap (een geïdealiseerde houding)
Het kiezen voor het moederschap kan gezien worden door de meisjes als een “volwaardige beroepskeuze”, als een vorm van succes (Merrick, 1995; Hughes, Cragg & Taylor., 1999). Rubin en East (1999) geven aan dat meisjes die bewust voor een kindje kiezen dit vaak belangrijker achten dan hun schoolloopbaan. Als je moeder wordt, krijg je de status van een vrouw waardoor je meer wordt gerespecteerd (Hudson & Ineichen, 1991).
Voorbehoedsmiddelen
§
Negatieve evaluatie van
voorbehoedsmiddelen (vooroordelen)
In het
onderzoek van Stevens-Simon e.a. (1996) wordt eveneens maar door 5,5% van de
meisjes aangegeven dat ze geen voorbehoedsmiddelen gebruikten wegens angst voor
de bijwerkingen en het minder aangename gevoel bij het vrijen. Enkele andere vooroordelen
tegenover anticonceptie is dat je zou verdikken, je meer kans op kanker zou
lopen en je er onvruchtbaar van zou worden (van Berlo e.a., 2005).
§
Verkeerd gebruik van
voorbehoedsmiddelen
Wastijn (2002) geeft aan dat een oorzaak van een ongewenste zwangerschap het verkeerd gebruik van voorbehoedsmiddelen kan zijn. Daarnaast is er ook bij velen drempelvrees aanwezig om deze middelen aan te schaffen. Deze vaststellingen zijn volgens haar te wijten aan een gebrek aan kennis over de verschillende voorbehoedsmiddelen, de manier om ermee om te gaan en waar ze te verkrijgen zijn. Dat bevestigt ander onderzoek (van Berlo 2005).
Opvattingen binnen gezin en dichte omgeving
Meisjes hebben een beeld over
hoe mensen erover zouden denken indien zij moeder zouden worden. Dat beeld is
een factor die de kans op tienerzwangerschap verhoogt.
Meisjes
uit gebroken gezinnen en uit gezinnen waar de relaties verstoord waren, lopen een
groter risico om vroeg zwanger te worden (Moore & Chase-Lansdale, 2001).
Rol van het gezin van herkomst. Het voorkomen van tienerzwangerschappen kan in
verband gebracht worden met de opvoedingsstijl van de ouders.
In
het boek van Hudson en Ineichen (1991) stelt men dat het voorbeeld van de
moeder cruciaal is. De meeste tienerzwangerschappen komen voor bij degene die
een afstandelijke moeder hebben omdat ze slecht communiceren in het algemeen en
specifiek over seksuele aspecten.
Schoolmoeheid
Bonell
e.a. (2003) concluderen uit een onderzoek uit het Verenigd Koninkrijk dat het
niet de sociaal economische status is die een grote rol speelt in de keuze om
jonge moeder te zijn, maar wel de schoolmoeheid. Jongeren die socio-economisch benadeeld
worden blijken minder kennis te bezitten over seks en anticonceptiemiddelen
maar ze verwachten niet dat ze seks zullen hebben voor hun zestiende. De
jongeren die niet graag naar school gaan, verwachten wel dat ze voor hun
zestiende seks zullen hebben. Ze verwachten zelfs om voor hun twintigste een
ouder te zijn.
Seksuele voorlichting
Volgens
van Berlo e.a. (2005) hebben de meeste meisjes op school seksuele voorlichting
gehad. Het grootste probleem hierbij was dat de meeste meisjes de informatie
die ze op dat moment ontvingen, niet konden toepassen op hun eigen leven omdat
ze nog niet seksueel actief waren. Hierbij ligt ook vaak de nadruk op het
voorkomen van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en niet zozeer op het
voorkomen van een zwangerschap.
Sociale of culturele normen
Uit
een Nederlands onderzoek van Gorissen en Van Enk (2000) blijkt dat
tienerzwangerschappen vaker voorkomen bij allochtone meisjes en dat culturele
invloeden van belang zijn bij onder andere het gebruik van anticonceptie en de
keuze voor een kind.
4. In het onderwijs
Het
ondersteunen van de seksuele ontwikkeling is in de eerste plaats een taak van
de ouders/opvoeders, maar ook de school kan hier een bijdrage in leveren. De
school kan o.a. ruimte scheppen voor de nieuwsgierigheid en exploratiedrang,
aandacht besteden aan de interacties in de klasgroep, rolmodellen leveren
i.f.v. de genderidentiteits- en genderrolontwikkeling, een aanspreekpunt
voorzien, waar jongeren met hun vragen terecht kunnen, etc. Een tweede doelstelling
is de “vorming tot cultuurwezen”; de waarden en normen eigen aan de cultuur
verwerven en er naar leren leven.
Rol onderwijs in de problematiek
1. Opvoedingsonderdeel Relationele en Seksuele Vorming (RSV)
De algemene doelstelling van seksuele vorming worden als
volgt beschreven in het onderzoek van Frans & Klai (2005): “…
jongeren ondersteunen bij de ontwikkeling tot een persoon die respect heeft
voor zichzelf en anderen, die zich bewust is van eigen en andermans waarden,
normen en mogelijkheden en gefundeerde beslissingen kan nemen op het gebied van
seksualiteit. Een positief zelfbeeld, emotionele openheid en het hebben van
zelfvertrouwen zijn hiervoor een voorwaarde.”
2. Tekortkomingen
Er
zijn twee niveaus van tekortkomingen. Een eerste niveau is dat de door de
overheid geformuleerde Vakoverschrijdende Eindtermen (VOETen) enerzijds te
weinig doorsijpelen naar het lokale beleid. Meer dan de helft van de bevraagde
leerkrachten heeft geen idee wat er zich op beleidsniveau afspeelt. Anderzijds
bestaat er tussen de leerkrachten onderling ook te weinig communicatie.
3. Schoolbeleid
§
Verschillen in onderwijsvormen
Een school kan omwille van het niet-graad gebonden aanbod
van de vakoverschrijdende eindtermen vrijer kiezen hoe ze het
gezondheidsbevorderend beleid vorm wil geven. De school kiest wanneer, bij
welke gelegenheid, door wie, hoe, in welke combinaties en hoe vaak de
eindtermen van stam en diverse contexten in samenhang worden aangepakt
(Creemers en Maes, 2008).
Het
onderzoek geeft aan dat er nood is aan een andere aanpak per onderwijsvorm. Op
dit moment wordt er verwacht dat elke graad in een school een inspanning
doet ten opzichte van het geheel van de eindtermen. Van belang is hierbij dat
scholen intern communiceren over de keuzes die ze maken met betrekking tot de
vakoverschrijdende eindtermen. Hierbij geldt dan ook het principe dat de drie
graden zorgen voor een opeenvolging en dat acties gericht zijn op de
verschillende niveaus binnen de school.
De
materialen die gebruikt worden door de leerkrachten hangen af van de manier van
werken maar vaak worden materialen gebruikt van SENSOA[1].
Relationele en Seksuele Vorming (RSV) is een belangrijk onderdeel van de
opvoeding van jongeren in het secundair onderwijs. De overheid heeft gekozen
Relationele en Seksuele Vorming niet als vak op zich aan te bieden, maar RSV
samen met andere onderwerpen rond gezondheid te integreren in
vakoverschrijdende eindtermen (Allen, 2006). Scholen zijn bang dat het
‘negatieve publiciteit kan veroorzaken’ of dat voorlichting en preventie
seksueel gedrag juist in de hand werken (Allen, 2006).
§
Verschillen binnen scholen, invulling
en opvattingen
In het
onderzoek van De Maeyer en Rymenans (2004) komt duidelijk naar voor dat een
onderlinge wisselwerking tussen leerkrachten van belang is om de VOETen te
behalen. De vakoverschrijdende eindtermen hebben een brede invulling waarbij
een specifieke aanpak vereist is. RSV heeft een zeer brede invulling naar te
bespreken thema’s. Het is aan de leerkrachten zelf om hierin een eerste keuze
te maken. Ze zijn dus genoodzaakt om op hun eigen manier de lessen in te vullen
steunend op hun eigen opvattingen.
Vroeger
liet men voornamelijk vormingsmedewerkers op school komen om te werken rond
relaties en seks. De laatste jaren zien we hier omwille van vaak financiële
reden een kentering. Leerkrachten hebben de taak gekregen om dit opvoedingsonderdeel
op zich te nemen (Klaï en Vermeire, 2006).
Onderzoek
van Klaï en Vermeire (2006) wijst uit dat jongeren liever een externe spreker
verkiezen boven een leerkracht met betrekking tot het onderwerp RSV op school.
Een externe expert werkt laagdrempelig voor de leerlingen inzake onderwerpen
die aan bod kunnen komen alsook het feit dat deze persoon eenmalig voor de klas
staat en de leerlingen hem of haar vervolgens niet meer terugzien.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten