woensdag 4 december 2013

Tienerzwangerschap in het secundair onderwijs


  1.   Definitie

Er is geen vaststaande definitie voor het begrip tienermoeders of jonge moeders. Meestal wordt er gesproken over tienermoeders als er nog een 'tien' in de leeftijd zit (tot 19 jaar). Landelijke onderzoeksinstellingen zoals het Centaal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Verwey Jonker Instituut hanteren vaak het begrip tienermoeder wanneer een meisje voor haar 20e een kind heeft gekregen. Wikipedia beschrijft een tienermoeder als volgt: “Een tienermoeder is een tiener (persoon van 13 tot 19 jaar) die een kind heeft gekregen” (Wikipedia, 19-11-2011).


2.       Cijfergegevens

Tienerzwangerschap in ons land is geen nationaal probleem zoals het in sommige andere landen wel het geval is.  De laatste jaren gaat er veel aandacht uit naar tienerzwangerschappen omdat geacht wordt dat dit een kwetsbare groep is waarbij verschillende aan problemen ontstaan en/of samenkomen.
Uit het Wereldbevolkingsrapport 2013 van de VN bleek dat in ontwikkelingslanden jaarlijks 7,3 miljoen minderjarige meisjes een kind krijgen. Twee miljoen meisjes zijn veertien jaar of jonger. Het rapport benadrukt dat tienerzwangerschap een grotere uitdaging in ontwikkelingslanden is, maar ook problematisch is in ontwikkelde landen. Zo studeert in de Verenigde Staten gemiddeld negen op de tien meisjes af voor haar 22-jarige leeftijd, maar is dat bij zwangere tienermeisjes maar de helft. Bovendien kost tienerzwangerschap de Amerikaanse belastingbetalers jaarlijks bijna 8 miljard euro.
Volgens het verslag heeft vroegtijdige zwangerschap naast een zware impact op de gezondheid, opvoeding en rechten van een meisje, ook een zware impact op gemeenschappen en de economie van landen.

Cijfers België

In Vlaanderen kregen 1228 meisjes onder de 20 jaar een of meerderen kinderen in 2010. 300 waren minderjarig en 9 moeders waren jonger dan 15 jaar. Per 1000 tienermoeders tussen 15 en 20 jaar werder er iets minder dan 7 moeder of een op de 150 kreeg een kind. Deze cijfers liggen lager dan in 2009 en deze daling situeert zich voornamelijk in de groep van 19-jarige meisjes, zoals blijkt uit de studie van Marjolijn De Wilde  (onderzoeker aan de Universiteit van Antwerpen – Centrum voor Sociaal Beleid  - CSB).

Tienerzwangerschappen in de Belgische media
·                    Tienermoeders - docuserie van SBS 6 waarin tienermoeders worden gevolgd.
·                    Little black spiders
Bekende namen
Stephanie Planckaert, dochter van Eddy Planckaert, kreeg in 2005 haar eerste kind aan 16-jarige leeftijd.

3.       (Mogelijke) oorzaken tienerzwangerschappen

De meningen over dit probleem zijn uiteenlopend. Daarom zijn er ook geen eenduidige oplossingen. Iedereen zijn referentiekader, waarden en normen m.b.t. deze problematiek zijn verschillend.

            Achtergrond en sociale kaart

Er zijn verschillende houdingen tegenover een zwangerschap. Een mogelijke opdeling is een groep waarbij meisjes positief staan t.o.v. een zwangerschap en een groep meisjes die negatief staan t.o.v.een zwangerschap. Bij de laatste groep is de zwangerschap ongepland, onbewust (en/of ongewenst).
Attitude of ingesteldheid is een factor die een zwangerschap kan veroorzaken. Ondanks dat sommige meisjes geen anticonceptie gebruiken denken ze er niet bij na dat ze zwanger kunnen worden (Steven-Simons, Kelly, Singer & Cox, 1996; Breheny & Stephens, 2004). Deze denkstijl is eerder een persoonlijke attitude dan een gevolg van gebrek aan kennis. 

            Opleiding speelt een rol

Meisjes met een (hogere) opleiding hebben vaak een duidelijker toekomstbeeld waarbij het krijgen van kinderen op korte termijn niet opportuun is. Ze hechten veel waarde aan het voorkomen van een zwangerschap en zijn daardoor meer gemotiveerd om voorbehoedsmiddelen te gebruiken (Hooghiemstra & Niphuis-Nell, 1995, in van Berlo e.a., 2005; Hughes e.a., 1999, in van Berlo e.a., 2005).

             Beeldvorming

De eerste idee is de onderschatting van de negatieve aspecten van het moederschap, de tweede veronderstelling is de overschatting van de positieve aspecten ervan (Condon e.a., 2000).

§         Negatieve evaluatie van moederschap

Een grote groep meisjes (Wijsen & van Lee, 2006) beschouwen de gevolgen van een zwangerschap eerder negatief. Ze geven aan dat ze verwacht hadden dat het zwaar zou zijn om op jonge leeftijd een kind te krijgen. Deze meisjes werden vaak gewaarschuwd door de omgeving of zagen in hun buurt dat het leven van een jonge moeder niet over rozen gaat.
Uit een Nederlands onderzoek (van Berlo e.a., 2005) blijkt dat de afwezigheid van een negatieve houding ten opzichte van het hebben van een baby een grotere drijfveer is om geen voorbehoedsmiddelen te gebruiken, dan een negatieve houding ten aanzien van de voorbehoedsmiddelen zelf.

§         Positieve evaluatie van moederschap (een geïdealiseerde houding)

Het kiezen voor het moederschap kan gezien worden door de meisjes als een “volwaardige beroepskeuze”, als een vorm van succes (Merrick, 1995; Hughes, Cragg & Taylor., 1999). Rubin en East (1999) geven aan dat meisjes die bewust voor een kindje kiezen dit vaak belangrijker achten dan hun schoolloopbaan. Als je moeder wordt, krijg je de status van een vrouw waardoor je meer wordt gerespecteerd (Hudson & Ineichen, 1991).

              Voorbehoedsmiddelen


Niet enkel de evaluatie van het moederschap is een mogelijke oorzaak van tienerzwangerschappen, maar ook de rol van de  negatieve evaluatie van voorbehoedsmiddelen.

§         Negatieve evaluatie van voorbehoedsmiddelen (vooroordelen)
In het onderzoek van Stevens-Simon e.a. (1996) wordt eveneens maar door 5,5% van de meisjes aangegeven dat ze geen voorbehoedsmiddelen gebruikten wegens angst voor de bijwerkingen en het minder aangename gevoel bij het vrijen. Enkele andere vooroordelen tegenover anticonceptie is dat je zou verdikken, je meer kans op kanker zou lopen en je er onvruchtbaar van zou worden (van Berlo e.a., 2005). 

§         Verkeerd gebruik van voorbehoedsmiddelen

Wastijn (2002) geeft aan dat een oorzaak van een ongewenste zwangerschap het verkeerd gebruik van voorbehoedsmiddelen kan zijn. Daarnaast is er ook bij velen drempelvrees aanwezig om deze middelen aan te schaffen. Deze vaststellingen zijn volgens haar te wijten aan een gebrek aan kennis over de verschillende voorbehoedsmiddelen, de manier om ermee om te gaan en waar ze te verkrijgen zijn. Dat bevestigt ander onderzoek (van Berlo 2005).
               

               Opvattingen binnen gezin en dichte omgeving

Meisjes hebben een beeld over hoe mensen erover zouden denken indien zij moeder zouden worden. Dat beeld is een factor die de kans op tienerzwangerschap verhoogt.  
Meisjes uit gebroken gezinnen en uit gezinnen waar de relaties verstoord waren, lopen een groter risico om vroeg zwanger te worden (Moore & Chase-Lansdale, 2001). Rol van het gezin van herkomst. Het voorkomen van tienerzwangerschappen kan in verband gebracht worden met de opvoedingsstijl van de ouders.
In het boek van Hudson en Ineichen (1991) stelt men dat het voorbeeld van de moeder cruciaal is. De meeste tienerzwangerschappen komen voor bij degene die een afstandelijke moeder hebben omdat ze slecht communiceren in het algemeen en specifiek over seksuele aspecten. 

           Schoolmoeheid

Bonell e.a. (2003) concluderen uit een onderzoek uit het Verenigd Koninkrijk dat het niet de sociaal economische status is die een grote rol speelt in de keuze om jonge moeder te zijn, maar wel de schoolmoeheid. Jongeren die socio-economisch benadeeld worden blijken minder kennis te bezitten over seks en anticonceptiemiddelen maar ze verwachten niet dat ze seks zullen hebben voor hun zestiende. De jongeren die niet graag naar school gaan, verwachten wel dat ze voor hun zestiende seks zullen hebben. Ze verwachten zelfs om voor hun twintigste een ouder te zijn. 

            Seksuele voorlichting

Volgens van Berlo e.a. (2005) hebben de meeste meisjes op school seksuele voorlichting gehad. Het grootste probleem hierbij was dat de meeste meisjes de informatie die ze op dat moment ontvingen, niet konden toepassen op hun eigen leven omdat ze nog niet seksueel actief waren. Hierbij ligt ook vaak de nadruk op het voorkomen van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa) en niet zozeer op het voorkomen van een zwangerschap.

       

Sociale of culturele normen

Uit een Nederlands onderzoek van Gorissen en Van Enk (2000) blijkt dat tienerzwangerschappen vaker voorkomen bij allochtone meisjes en dat culturele invloeden van belang zijn bij onder andere het gebruik van anticonceptie en de keuze voor een kind.


4.        In het onderwijs

Het ondersteunen van de seksuele ontwikkeling is in de eerste plaats een taak van de ouders/opvoeders, maar ook de school kan hier een bijdrage in leveren. De school kan o.a. ruimte scheppen voor de nieuwsgierigheid en exploratiedrang, aandacht besteden aan de interacties in de klasgroep, rolmodellen leveren i.f.v. de genderidentiteits- en genderrolontwikkeling, een aanspreekpunt voorzien, waar jongeren met hun vragen terecht kunnen, etc. Een tweede doelstelling is de “vorming tot cultuurwezen”; de waarden en normen eigen aan de cultuur verwerven en er naar leren leven.

Rol onderwijs in de problematiek

  1. Opvoedingsonderdeel Relationele en Seksuele Vorming (RSV)

De algemene doelstelling van seksuele vorming worden als volgt beschreven in het onderzoek van Frans & Klai (2005): “… jongeren ondersteunen bij de ontwikkeling tot een persoon die respect heeft voor zichzelf en anderen, die zich bewust is van eigen en andermans waarden, normen en mogelijkheden en gefundeerde beslissingen kan nemen op het gebied van seksualiteit. Een positief zelfbeeld, emotionele openheid en het hebben van zelfvertrouwen zijn hiervoor een voorwaarde.” 

                          2. Tekortkomingen

Er zijn twee niveaus van tekortkomingen. Een eerste niveau is dat de door de overheid geformuleerde Vakoverschrijdende Eindtermen (VOETen) enerzijds te weinig doorsijpelen naar het lokale beleid. Meer dan de helft van de bevraagde leerkrachten heeft geen idee wat er zich op beleidsniveau afspeelt. Anderzijds bestaat er tussen de leerkrachten onderling ook te weinig communicatie. 

                           3. Schoolbeleid


§         Verschillen in onderwijsvormen

Een school kan omwille van het niet-graad gebonden aanbod van de vakoverschrijdende eindtermen vrijer kiezen hoe ze het gezondheidsbevorderend beleid vorm wil geven. De school kiest wanneer, bij welke gelegenheid, door wie, hoe, in welke combinaties en hoe vaak de eindtermen van stam en diverse contexten in samenhang worden aangepakt (Creemers en Maes, 2008).

Het onderzoek geeft aan dat er nood is aan een andere aanpak per onderwijsvorm. Op dit moment wordt er verwacht dat elke graad in een school een inspanning doet ten opzichte van het geheel van de eindtermen. Van belang is hierbij dat scholen intern communiceren over de keuzes die ze maken met betrekking tot de vakoverschrijdende eindtermen. Hierbij geldt dan ook het principe dat de drie graden zorgen voor een opeenvolging en dat acties gericht zijn op de verschillende niveaus binnen de school.

De materialen die gebruikt worden door de leerkrachten hangen af van de manier van werken maar vaak worden materialen gebruikt van SENSOA[1]. Relationele en Seksuele Vorming (RSV) is een belangrijk onderdeel van de opvoeding van jongeren in het secundair onderwijs. De overheid heeft gekozen Relationele en Seksuele Vorming niet als vak op zich aan te bieden, maar RSV samen met andere onderwerpen rond gezondheid te integreren in vakoverschrijdende eindtermen (Allen, 2006). Scholen zijn bang dat het ‘negatieve publiciteit kan veroorzaken’ of dat voorlichting en preventie seksueel gedrag juist in de hand werken (Allen, 2006).

§         Verschillen binnen scholen, invulling en opvattingen

In het onderzoek van De Maeyer en Rymenans (2004) komt duidelijk naar voor dat een onderlinge wisselwerking tussen leerkrachten van belang is om de VOETen te behalen. De vakoverschrijdende eindtermen hebben een brede invulling waarbij een specifieke aanpak vereist is. RSV heeft een zeer brede invulling naar te bespreken thema’s. Het is aan de leerkrachten zelf om hierin een eerste keuze te maken. Ze zijn dus genoodzaakt om op hun eigen manier de lessen in te vullen steunend op hun eigen opvattingen. 
Vroeger liet men voornamelijk vormingsmedewerkers op school komen om te werken rond relaties en seks. De laatste jaren zien we hier omwille van vaak financiële reden een kentering. Leerkrachten hebben de taak gekregen om dit opvoedingsonderdeel op zich te nemen (Klaï en Vermeire, 2006).

Onderzoek van Klaï en Vermeire (2006) wijst uit dat jongeren liever een externe spreker verkiezen boven een leerkracht met betrekking tot het onderwerp RSV op school. Een externe expert werkt laagdrempelig voor de leerlingen inzake onderwerpen die aan bod kunnen komen alsook het feit dat deze persoon eenmalig voor de klas staat en de leerlingen hem of haar vervolgens niet meer terugzien.   




[1] Vlaams Expertisecentrum voor Seksuele Gezondheid

Geen opmerkingen:

Een reactie posten